header artikel
Leestijd: 11 minuten

Het komt steeds dichterbij: oesterzwammen kweken in het Arnhemse Spijkerkwartier op substraat van koffiedik. Wij, Coöperatie SpijkerZwam, staan te trappelen om de pilotkwekerij in te richten. Met de partners in het project Zwammenkring regio Arnhem werken we meteen aan het plan voor opschaling binnen de gemeente. Vooraf verwachtten we dat regelgeving voor uitdagingen zou zorgen. Dat was een juiste inschatting. Het onderzoek voor Zwammenkring geeft inzicht hoe regelgeving, die voor heel andere ketens is bedacht, de ontwikkeling van circulair werken tot een frustrerende zoektocht maakt.

koffie

De uitgangssituatie is simpel. Koffiebonen behoren tot de meest ingeburgerde en tegelijkertijd decadente levensmiddelen: slechts enkele tienden van een procent komt in het koffiekopje, de rest wordt weggegooid. Kun je dat hoogwaardig hergebruiken? Ja, bepaalde fungi (schimmels) weten er wel raad mee en geven met hoog biologisch rendement een nieuw voedselproduct, zoals de smakelijke oesterzwam. In de stad is met een minimum aan transport voldoende massa te maken om op economische schaal te kweken en het product lokaal af te zetten –bijvoorbeeld naar de organisaties die het koffiedik leveren. Een mooie korte en bijna circulaire keten (de nutriënten gaan niet terug naar de koffieplantages helaas).

 

Net als andere productieketens moet deze natuurlijk aan de wet- en regelgeving voldoen. Het lokale bestemmingsplan heeft iets te zeggen over het gebruik van gebouwen of plaatsing van containers voor oesterzwamkweek. Afgezien hiervan vraagt nationale regelgeving, deels opgehangen aan Europese regels, om aandacht van de initiatiefnemer –vooral op de volgende gebieden:

Over het eerste kunnen we kort zijn: prima dat die regelgeving er is. De consument moet op de veiligheid van primaire landbouwproducten kunnen vertrouwen. De regeltjes zijn wat onoverzichtelijk en zo op het oog ook wat arbitrair qua maximaal toegelaten gehaltes aan schadelijke stoffen per type levensmiddel maar lijken hanteerbaar – ook voor de kleine producent. 

Rondrijden met koffiedik als afvalstof

Dan de afvalstoffenregelgeving. De wettelijke definitie van afval luidt “Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.” Dit is een brede definitie waardoor veel stoffen die vrijkomen bij (productie)processen en consumptie van voedsel en waren en die niet “beoogd geproduceerd” zijn, automatisch de afvalstatus krijgen. Zoals het koffiedik van een bedrijf of instelling. Wil je zo’n stof lokaal inzamelen en toepassen, dan doen de consequenties van de afvalstatus zich in elk stapje van de keten voelen. Allerlei registratieverplichtingen belasten de bedrijfsvoering. Voor SpijkerZwam geldt bovendien dat, puur en alleen vanwege de eventuele afvalstatus van een substraatgrondstof, de pilotkwekerij een milieu-inrichting wordt waarvoor een omgevingsvergunning milieu vereist is. Kleinschaligheid is daarbij geen grond voor uitzondering. Lood-zuuraccu’s opslaan is als activiteit, net zoals enkele andere risicovol klinkende zaken, wel een uitzondering –daar heb je geen milieuvergunning voor nodig. Maar dat terzijde.

Ook de regelgever heeft bedacht dat deze behandeling in sommige gevallen overdreven is. Er zijn daarom twee routes om de afvalstatus te laten vervallen, met de criteria voor ‘bijproduct’ en ‘einde-afval’. De tweede is voor de oesterzwam-op-koffiedikketen minder interessant omdat de koffiedikinzameling, opslag en verwerking dan onder het afvalstoffenregime blijft en pas het substraatproduct einde-afvalstatus zou krijgen. Een bijproduct daarentegen, dat als “productieresidu” beschikbaar komt, is nooit een afvalstof geweest. 

Nu kun je met goed fatsoen niet stellen dat het koffiedik van een willekeurige organisatie (vooral organisaties met grote kantoren behoren tot onze doelgroep) een residu van een productieproces is. Dat wordt anders wanneer een koffieleverancier, exploitant van koffiemachines of bedrijfscateraar verantwoordelijk is voor de koffie bij zo’n organisatie. Niet de koffiedrinker is dan de “houder” van het residu maar de leverancier van koffie als een service. En dan is het koffiedik wel degelijk een productieresidu.

 

 Mooi, nu hoeven we om aan de criteria te voldoen alleen nog maar

−        ons koffiedik uitsluitend te contracteren bij ons onbekende partijen die in Arnhem koffie als een service leveren …

en te onderbouwen:

 

−        dat de stof geen aparte bewerking hoeft te ondergaan om deze geschikt te maken als substraatgrondstof (wat zo is);

 

−        dat het zeker is dat de stof zal worden gebruikt, dat er een markt voor is (dat is eerste is zeker waar en komt tot uitdrukking in een contract maar wanneer er volgens de wetgever sprake is van een markt is niet duidelijk);

 

−        dat onze toepassing het milieu en de menselijke gezondheid niet schaadt.

 

Bij dat laatste is een fundamentele vraag of onze kwekerij al in werking moet zijn of dat de onderbouwing vanuit de planfase kan worden geleverd. Wij vrezen het ergste. Een vrij fundamenteel punt is ook dat de bewijslast voor niet-afvalstof bij de houder van het materiaal ligt en niet bij de toepasser. Dus elke potentiële koffiedikleverancier die wij benaderen moet bereid zijn om voor zijn specifieke geval een onderbouwing niet-afvalstof te leveren om te bereiken dat wij geen vergunning nodig hebben! U begrijpt: met zo’n verhaal is het heerlijk koffiedik acquireren in de stad.

 

 De instantie die voor ons specifieke geval moet toetsen of er sprake is van een afvalstof is overigens de gemeente als bevoegd gezag, met als uitvoerend loket de regionale omgevingsdienst. Een initiatief in een andere plaats is een ander specifiek geval dat door een ander bevoegd gezag wordt beoordeeld. Mochten zich nu heel veel initiatieven melden, dan zou lobby in Den Haag misschien tot opname van koffiedik in de ministeriële regeling voor bijproducten kunnen leiden. Om hier drie jaar op te wachten is voor SpijkerZwam echter geen optie. Voorlopig moeten we onze keten en bedrijfsvoering maar inrichten met de volledige administratieve last van de afvalstatus van koffiedik en daarvoor de vergunning aanvragen.

(Noot: De weg naar bijproductstatus of einde-afvalstatus kent zoveel onzekerheden dat weinig partijen in Nederland er gebruik van maken, getuige het aantal rechtsoordelen – een soort vrijblijvende adviezen – dat bij de rijksoverheid is aangevraagd.)

 Conclusie: voor koffiegebruikende organisaties is de weg van de minste weerstand om hoogwaardige reststoffen over te dragen aan het reguliere afvalstoffencircuit. Dit betekent doorgaans dat een afvalbedrijf er half Nederland mee rondrijdt en het materiaal ‘opbulkt’ voor verwerking met andere afvalstoffen. In het beste geval vindt het vervolgens afzet als compost in binnen- of buitenland. Wat nog het meest wringt in de juridische benadering van koffiedik als afvalstof, is dat de gevolgen voor het milieu niet relevant zijn.

Een en ander krijgt nog een staartje aan het eind van onze keten, bij de afzet van gebruikt substraat –maar daarvoor duiken we eerst in de Meststoffenwet.

 

De meststoffenwet: voor dosering van nutriënten in verantwoord landbouwkundig gebruik

 

In eerste instantie dachten wij met het koffiediksubstraat voor onze oesterzwamkweek een meststof in handen te hebben. Niet fijn want de administratieve verplichtingen die voortvloeien uit regels en voorschriften van de Meststoffenwet (inclusief Uitvoeringsbesluit en Uitvoeringsregeling) doen niet onder voor die rond afvalstoffen. Grote delen van de Meststoffenwet gaan over dierlijke mest en in mindere mate anorganische meststoffen. Zeg maar: regels voor het inperken van de excessen van de lineaire landbouweconomie. Een klein hoekje is ingeruimd voor compost, zuiveringsslib en overige organische meststoffen. Ons substraat zou logischerwijze onder die laatste categorie vallen. En nu komt het: wanneer afvalstoffen of reststoffen worden gebruikt voor de productie van overige organische meststoffen of als meststof worden verhandeld, dan moeten die stoffen als zodanig worden toegelaten en aangewezen in Bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling –waarover verderop meer. Ook zijn er voorschriften voor bemonstering en analyse.

 

Vreemd genoeg vermelden Uitvoeringsbesluit en Uitvoeringsregeling niet wat de regelgever onder reststoffen verstaat. De term komt niet voor in de inleidende definities van de Meststoffenwet zelf en lijkt een zeer wijdse strekking te hebben. Je kunt er donder op zeggen dat koffiedik, of het nu een afvalstof of een productieresidue met bijproductstatus of een ‘statusloze’ reststof voor voortgezet gebruik is, altijd als reststof voor de Meststoffenwet zal gelden.

 

Gelukkig blijkt na veel omzwervingen langs de overheidsloketten dat de Meststoffenwet níet op substraat in onze keten van toepassing is. Via verschillende overheidskanalen bereiken ons daarvoor twee verklaringen:

(i) de definitie van meststoffen, kort geformuleerd ‘materialen of producten die dienen als voedingsbodem voor planten’, moet letterlijk moet worden genomen: fungi zijn geen planten en substraat voor paddenstoelenkweek valt daarom niet onder de werkingssfeer van de Meststoffenwet;

(ii) het apart aanvoeren van verschillende (bestanddelen voor) meststoffen en/of afvalstoffen, om deze vervolgens binnen het eigen bedrijf te mengen en te gebruiken, is voor de Meststoffenwet alleen verboden indien dit gebruik het uitrijden op landbouwgrond of verdere verhandeling als meststof betreft; het samenstellen van ons substraat valt daar niet onder.

 

Maar nu gaat onze aandacht uit naar het gebruikte oesterzwamsubstraat dat na twee keer oogsten overblijft. Zolang we klein zijn moeten we de afzet hiervan eenvoudig houden en willen we het materiaal (laten) gebruiken als bodembedekker of mulchlaag in (volks)tuinen, plantsoenen, de akker van de kinderboerderij of bij de boer aan de rand van de stad. Onze reststof krijgt zo een meervoudige functionaliteit: het tegengaan van ontkiemen van onkruid, het vasthouden van water (zomer), het reguleren van bodemtemperatuur, tegengaan van erosie / wegspoelen door regen, en ja ook het toevoegen van organische stof en voedingsstoffen door de afbraak van het materiaal. Is het dan meststof in de vorm van compost of overige organische meststof? Tja, hoe zou de regelgever dat zien?

 

De wettelijke definitie van compost luidt als volgt: “product dat bestaat uit één of meer organische afvalstoffen die al dan niet met bodembestanddelen zijn gemengd en die met behulp van micro-organismen zijn afgebroken en omgezet tot een homogeen en zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt en dat niet mede bestaat uit dierlijke meststoffen”. Dit is een vrij wazige definitie omdat een zuiver juridische afweging (of een materiaal een afvalstof is) bepaalt of het omzettingsproduct al dan niet compost is. Maar goed, belangrijker voor ons is de constatering dat ons gebruikte oesterzwamsubstraat niet stabiel is: het oesterzwammycelium (‘zwamvlok’) is namelijk nog steeds actief in het resterende substraatmateriaal. Geen compost dus.

wetsvoorblad

Is het gebruikte substraat dan een overige organische meststof? Laten we eerst eens kijken wat aanwijzing van een reststof als erkende overige organische meststof met zich mee zou brengen. Je moet dan een voorstel indienen voor opname in één van de categorieën van Bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Je kunt van de website van RVO een formulier downloaden om een voorstel in te dienen. Alle vragen/toelichtingen van dit formulier dienen te worden ingevuld, wat onder andere omvat:

– een ondertekende verklaring omtrent de stabiliteit, de homogeniteit en de gelijkmatigheid van samenstelling van de te toetsen stof;


– de referentie voor het gevolgde protocol voor bemonstering;


– chemische analyse van de waardegevende bestanddelen stikstof (N) en fosfaat (P2O5);


– gewaarborgde analyses voor de overige waardegevende bestanddelen;


– gewaarborgde analyses van gehaltes zware metalen, arseen en 32 (!) mogelijke organische microverontreinigingen (Noot: dit zijn meer stoffen dan welke in het kader van voedselveiligheid van koffiebonen en oesterzwammen moeten worden gemeten);


– een beschrijving van de landbouwkundige werking – met name aan te geven hoe snel de nutriënten voor het gewas beschikbaar komen (help!);


– een doserings- en gebruiksvoorschrift.

Voor het aanleveren van de gevraagde informatie zouden wij geaccrediteerde laboratoria aan het werk moeten zetten om gewaarborgde analyses uit te voeren en waarschijnlijk ook (langdurige) proeven om de landbouwkundige werking te kunnen beschrijven. Totale kosten: meer dan de stichtingskosten van onze pilotkwekerij.

 Wat is nou de bedoeling van de Meststoffenwet met die analyses? Volgens de aanhef van het Protocol beoordeling stoffen Meststoffenwet (Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, Wageningen 2016) gaat het om de beoordeling van een afval- of reststof op landbouwkundige betekenis en toetsing op milieubezwaarlijkheid bij verantwoord landbouwkundig gebruik. De hele vraagstelling van het formulier tendeert naar gedoseerde toediening van nutriënten aan bodem en gewassen in de industriële landbouw en het voorkomen van uitspoeling van primaire nutriënten. Dit staat ver af van de toepassing als mulchlaag die wij voor ogen hebben.

 

Wie zich op internet oriënteert op stoffen die in de handel verkrijgbaar zijn als bodembedekker, bodemverbeteraar of zelfs ronduit meststof, komt erachter dat hier ook ‘reststoffen’ tussen zitten die niet als zodanig in Bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling staan. Neem bijvoorbeeld cacaodoppen. Of neem het bladafval uit de openbare ruimte dat diverse gemeenten met bokashi behandelen om het bij lokale boeren een landbouwkundige toepassing te geven. Zelfs buurtinitiatieven voor compostering van gft lijken dubieus zodra het product in de moestuin wordt toegediend. Blijkbaar is er sprake van een grijs gebied en worstelt de overheid zelf met de begrippen ‘meststof’, ‘verhandelen’ en ‘landbouwkundig gebruik’.

 Om het nog gecompliceerder te maken komt ook de afvalstoffenregelgeving nog een keer om de hoek kijken wanneer we het gebruikte zwamsubstraat als mulchmateriaal / niet-meststof willen afzetten. Het is namelijk verboden om bedrijfsafvalstoffen af te geven aan personen die volgens de wet niet bevoegd zijn om die in ontvangst te nemen –zoals particulieren. Ook is het verboden om afvalstoffen, tenzij het meststoffen zijn, buiten inrichtingen op of in de bodem te brengen. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor een ontheffing geven maar dat zou in ons geval inhouden dat elke particulier in het Spijkerkwartier die zijn tuin wil mulchen met ons restproduct een ontheffing moet aanvragen.

Slotsommen

Hier zijn we het breekpunt genaderd. Wij willen ons aan de wet houden en maximale transparantie bieden aan alle maatschappelijke stakeholders van de korte circulaire voedselketen. Maar de wet blijkt gemaakt voor heel andere systemen en ketens en plaatst ons voor opgaven die onze middelen te boven gaan of praktisch onwerkbaar zijn. En dat terwijl er intrinsiek niets mis is met de keten of de producten.

 

Want zolang de voedselveiligheid van koffiebonen en oesterzwammen geborgd is, is het niet voorstelbaar dat het gebruikte substraat een milieukundig risico voor de bodem of zelfs landbouwkundig gebruik zijn.

 Attentie nu voor de ultieme strohalm die ons vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is aangereikt en die sinds eind 2017, tamelijk vers van de pers dus, is te vinden in het beleidskader van het Landelijk Afvalbeheerplan 3. Paragraaf B.6.1 behandelt het onderscheid afvalstof / niet-afvalstof mede op basis van rechtspraak over de definitie in de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De rechtspraak geeft namelijk aan dat een rechtvaardigingsgrond aanwezig moet zijn om een materiaal in een “specifiek geval” als afvalstof aan te merken. “In zijn algemeenheid” is dat “in beginsel” niet gerechtvaardigd indien dat materiaal voor een specifiek doel zal worden gebruikt en voor de houder “geen last” is. Een beleidsambtenaar die wij hierover spraken noemde dit ‘voortgezet gebruik’. Het specifieke gebruiksdoel mag natuurlijk geen risico voor de volksgezondheid of het milieu opleveren.

de oesterzwammen boerderij

Koffiedik van onze toeleveranciers is een substraatgrondstof waarvan contractueel is vastgelegd dat dit voor oesterzwamkweek zal worden gebruikt. Zo, geen afvalstof dus! Geen vergunningplicht voor ons stadslandbouwbedrijfje! Ons substraat is nu ook geen afvalstof. Wat de afzet van substraatzakken betreft: na twee ‘vluchten’ oesterzwammen is er nog een redelijke derde oogst uit de substraatzakken mogelijk –alleen is die voor ons bedrijfseconomisch niet interessant. De particulieren en organisaties die ruimte en gelegenheid hebben om de zakken op een beschaduwde plek te hangen, kunnen daar zelf nog van plukken. Ook hier voortgezet gebruik! Afhankelijk van hun wensen en mogelijkheden kunnen zij het uitgewerkte substraat vervolgens op hun eigen grond aanbrengen als mulchlaag, of composteren of afgeven. Zo gaan we het doen in onze lokale, circulaire en inclusieve keten.

 

Onze casus is misschien breder en fundamenteler van belang voor de transities die gaande zijn en die veel sneller zouden moeten gaan in het belang van volgende generaties. Er worden wel schoorvoetend stapjes gezet richting meer faciliterende regelgeving voor circulaire economie maar binnen een raamwerk dat niet meer klopt. De regelgeving die we hierboven hebben besproken ademt vooral wantrouwen uit: wantrouwen jegens de grootschalige en/of geografisch verspreide productiesystemen met talloze onzichtbare ketenactoren waarin zich telkens weer incidenten en dreigende milieuproblemen voordoen.

 

Productiesystemen die een te grote economische massa vormen om (snel) af te bouwen. De reactie van het regelgevingsapparaat is om elke schakel in die ketens aan voorschriften te onderwerpen en stoffen en producten van labels te voorzien. Zoveel dat er een schemerwereld ontstaat waarin goed- en kwaadwillenden de randen opzoeken of eroverheen gaan en toezichthoudende instanties een oogje dichtknijpen of het niet meer kunnen bijbenen. Waarin overheidsloketten geen vragen meer kunnen beantwoorden en waarin meedenkende ambtenaren niets zwart op wit durven te stellen. Dat is een neerwaartse spiraal waar we niet in willen zitten.

 

Het zoeken is naar uitgangspunten voor een nieuw raamwerk. Zo zijn voor onze keten maar twee zaken echt belangrijk, namelijk de emissies van ons productieproces naar de omgeving en de voedselveiligheid van ons product. De afvalstofstatus en de meststofstatus veranderen hier niets aan.

Heb jij deze blogs al gelezen?
Cordo

Cordo

Ik ben Cordo en sinds juli 2021 betrokken bij SpijkerZwam. De reden dat ik me…

Stefan

Stefan

Ik ben Stefan en werk nu zo’n 2 jaar mee met de oesterzwammen­kwekerij. Het leuke…

Terugblik van mede-oprichter Ben Jeroense

Terugblik van mede-oprichter…

Samen met Patrick heb ik SpijkerZwam opgericht. Mijn inzet voor het – op dat moment…

Benieuwd naar de mogelijkheden?
As etur reium fugitas anihicipid excest, utem a imus aciatis ciuscim etureicipit modi rerum.